|
1990
|
KIOSK magazine, februari 1990
"Arie van Geest, Kasteel op ijs"
16 pagina's (20 x 28 cm).
Te zelfder tijd worden zijn tekeningen geexposeerd in Galerie Ronkes Agerbeek, Den Haag (10-2/15-3, 1990)
Tekst
Hendrik van Delft
Ex Aequo - tekening
Portretfoto Arie van Geest in atelier: Arie Wapenaar
|
|
« terug naar Bibliografie
KIOSK magazine, februari 1990
|
|
Tekst: KIOSK magazine, februari 1990 (pag.11/13):
Arie van Geest - Kasteel op ijs
|
Arie van Geest - Kasteel op ijs
Het atelier ligt aan een Rotterdamse haven. Als een blok beton doemt het gebouw op in de januarimist. Vrachtverkeer dendert
voorbij over een brede asfaltweg. Aan de kade wacht een kustvaarder uit de Oostzee op het lossen van de lading. Zou de
zeeman die door het gangboord scharrelt hier gevonden hebben wat hij zoekt? Hoe kan een schilder aarden op deze troosteloze
plek?
Het antwoord is dat Arie van Geest niet naar buiten kijkt. Het panorama op de haven wordt weggestreept door luxaflex.
Schilderijen hopen zich op tegen de muur. Boeken en curiosa zijn aangespoeld met vloed, daarna achtergebleven bij eb. In het
midden strekt zich een ruim en ledig vloeroppervlak uit. Ziedaar het onbewoonde eiland van Arie van Geest.
Het eiland lijkt een voor de hand liggende metafoor voor het kunstenaarschap, maar toen Arie van Geest (1948) dit atelier
betrok, had hij naar zijn gevoel schipbreuk geleden. In 1981 brak hij een succesvolle carrière als fijnschilder abrupt af, omdat hij
het arbeidsintensieve penseelwerk ging ervaren als een stuwdam: daarachter hoopte zich een stroom van mogelijke beelden op.
"Ik zou een lafaard zijn geweest als ik daar geen gehoor aan had gegeven," zegt hij. Aldus deed hij afstand van het marterharen
penseel en begon te tekenen -met balpen zodat er niets verdoezeld kon worden- in een gestaag groeiende reeks 'dagboeken'.
Het zijn er inmiddels honderden, wat Van Geest met de nodige zelfspot relativeert. "Als ik morgen onder de tram loop, hebben
ze tenminste iets te doen."
Beeldspraak
In de intimiteit van het dagboek worden vondsten uit de buitenwereld opgeraapt. Citaten van schrijvers, beelden van schilders,
zij worden met simpele, poëtische lijnen vertaald in een eigen vorm van beeldspraak. Hierin mengen zich banale herinneringen
aan Pinokkio, cowboytekeningen van vroeger, snippers, opgeraapt van de straat, het televisiescherm of tijdens lome vakanties aan zee.
De ergste cliché's zijn tegelijk de mooiste. Figuren raken verstrengeld met elkaar en smelten samen met het landschap. Uit een
baarmoederlijk liefdestunneltje ontspruit een honeymoonriviertje plus lovebootje. De ondergaande zon is
regelrecht van het schilderspalet geplukt, zo idyllisch als een roze wolk. Het lijkt bedrieglijk simpel, maar wat beduidt dit beeld
nu eigenlijk? Wat gaat er schuil achter de overdosis aan romantische liefde? Plato of Freud? Ironie of kwetsbaarheid?
De beeldspraak van Arie van Geest laat zich minder gemakkelijk verklaren dan bij eerste oogopslag lijkt. De mengeling van
beelden is daarvoor te complex en paradoxaal. Zijn het mannen of vrouwen, helden of slachtoffers, die ons op wankele benen
tegemoet treden? Liefdesharten worden week als rookpluimen, maar ook hard als spijkers. Al tekenend laat Van Geest zijn
vondsten uitkristalliseren tot intrigerende thema's, die hij na een proces van rijping kan overbrengen op groter papier en tenslotte
op nog groter linnen, maar ook in deze laatste fase blijft de oorsprong van het tekenachtige zichtbaar. Een barok bouwsel van
aangespoelde zaken wordt nooit een massief kasteel.
Robinson Crusoë
Het is geen toeval dat Robinson Crusoë zich in dit atelier als een der eerste thema's aandiende. Zoals de vermaarde
schipbreukeling, teruggeworpen op zichzelf, de beschaafde wereld reconstrueerde met hetgeen hem voor handen kwam, zo
eigenhandig herschept ook Arie van Geest zijn wereld. Alleen verhult Van Geest niet dat hij illusoire fata morgana's schept. Zijn
beelden bekoren het oog met languisante lijnen en zoetgevooisde kleuren, maar onderhuids bezitten zij een verontrustende
kwetsbaarheid. Van Geest toonde 'Robinson' niet als de trotse zeventiende eeuwse mens die de wereld aan zich onderwerpt en
ordent volgens goddelijk plan. Hij toont een van god verlaten zoeker, kruipend op z'n knieën, alleen op een desolate plek. Deze
naakte Robinson is slechts een ijle contour die oplost in het witte papier.
Arie van Geest is zich zeer bewust van de onmacht van een westers kunstenaar anno 1990. "Dit atelier is een kasteel op ijs,"
zegt hij met een brede lach. "Het is zo'n ijdel en kwetsbaar vak. Elders brandt de wereld af. Ik kijk ernaar en ben sprakeloos.
Wat kan ik daarover zeggen? Morgen smelt het ijs misschien ook op deze plek."
Toen Wim Beeren -doorgestroomd van Boymans naar het Amsterdamse Stedelijk Museum- in 1984 poolshoogte kwam nemen,
constateerde ook hij dat de heropgestane Rotterdamse tekenaar 'zich de luxe gunt van een eigen en doorleefd poëtisch domein',
maar onthullender is het citaat van Henry Miller dat Arie van Geest tamelijk argeloos te berde brengt: "De taak van de
kunstenaar is de mensheid in te enten met ontgoocheling. Ik zeg het lachend, maar het is wel zo."
Arie van Geest is niet rouwig om zijn solitaire positie in de moderne kunst. In 1987 hing zijn 'Tableau Mourant' zowel in het
Haags Gemeentemuseum als het Van Gogh Museum. Het betrof een serie van 98 aquarellen. De neerslag van één week
cellulaire opsluiting, waarbij een figuur naar Vincent van Gogh langzaam maar zeker oploste in een warrelend veld van tekens.
Toen het Van Gogh Museum de serie aankocht, was hij de eerste levende kunstenaar in Nederland die dat overkwam. "Had ik
toen de krant moeten bellen?" vraagt hij ironisch. "Die jongens zijn toch veel te lui om uit hun stoel te komen?"
Etalagepopje
Als hij niet lesgeeft op de Rotterdamse Academie, neemt Arie van Geest 's morgens de metro naar het Marconiplein, wandelt als
een heer zo kalm naar zijn betonnen bolwerk en betreedt zijn eiland dat op geen enkele landkaart voorkomt. Zonder gezelschap
is hij echter niet. Op wit papier dineert hij met romanfiguren, slaapt hij met geliefde schilderijen, maakt hij Alice uit Wonderland
het hof en vermaakt hij zich kostelijk met die rare kelner op dat Joegoslavische terras. Wat deze figuren onderling bekokstoven,
ziet hij met verbazing aan.
Hoe bizar het tafreel ook wordt, in feite is er niets verzonnen. Alles is ergens opgeraapt. Ook de stijl van tekenen -een losse
constructie van lijnen en transparante kleuren- heeft zijn pendant in de werkelijkheid. Op zijn atelier staat een mechanisch
etalagepopje, dat Van Geest ontfutselde aan een speelgoedverzamelaar in ruil voor een schilderij. "Toen ik dat ding zag wist ik:
dat hoort bij mij," zegt hij met kenmerkende eigenwijsheid. Hij stopt de stekker in het stopcontact en begint zeer vrolijk te
lachen. Het kopje, de houterige beweging van de ledematen, het opengewerkte lijf dat de meest wonderlijke zaken kan
herbergen, al deze elementen zijn gemakkelijk traceerbaar in de tekeningen.
Arie van Geest kan een vondst in eerste aanzet bijna letterlijk overnemen -Pinokkio komt schaamteloos op ons afrennen- maar
vijf tekeningen verder is het beeld opgelost in fragmenten, in bruikbaar timmerhout voor de particuliere beeldtaal van Arie van
Geest. Door het proces van tekening op tekening ontstaat een 'osmose' van vormen en een dubbelzinnig spinsel van
betekenissen. Barbaarse soldaten worden kwijnende jongelieden, auto's varen weg als bootjes, sandalen worden vissen, een
vagina is tegelijk een penis. Er schuilt logica in, maar van een andere orde. Bedrieglijk is de sierlijkheid van lijn, bedrieglijk is de
zoetheid van kleur.
Deze fata morgana's onthullen slechts het niet-bestaande paradijs. Eén lucifer en de hele molotovcocktail van liefde en haat, man
en vrouw, leven en dood gaat in rookwolken op. Het lijkt een Walt Disney-wereld die Van Geest aan ons presenteert, maar als
je goed kijkt, moet je dan lachen of moet je janken?
Je zou hem een dagdromer kunnen noemen, maar in wezen neemt Van Geest de kunst ernstig in klassieke zin: namelijk een
spiegel te zijn waar wij onszelf in gadeslaan. Iedereen is een eiland, maar Van Geest doet op zijn manier verslag van zijn
bevindingen aldaar. Hij is echter de eerste om zijn domein met nuchtere ironie te relativeren. "Laatst was er een student die wilde
weten hoe ik zo'n perfect dubbel lijntje kon maken." Hij toont het oude, rafelige kwastje waarmee hij al zijn tekeningen heeft
gemaakt en lacht met volle overgave. "Zie je die gespleten haren? Dat is de truc, maar uit pesterigheid heb ik dat natuurlijk niet
gezegd. Veel oefenen, heb ik gezegd, gewoon veel oefenen."
Hendrik van Delft
|
|
|
|
© Arie van Geest
|